dinsdag 14 april 2009

Van Pasen naar Pinksteren

In de afgelopen dagen hebben we mogen stilstaan bij toch wel de belangrijkste feestdagen van het kerkelijke jaar. Goede Vrijdag is de betaaldag van de kerk, terwijl op Pasen Gods goedkeuring blijkt over het offer dat Christus heeft gebracht op Golgotha. De andere kerkelijke feestdagen zijn daarmee niet minderwaardig, maar juist Goede Vrijdag is het culminatiepunt van Jezus’ omwandeling op aarde.

Verslapping van de aandacht
Nadat we de opstanding van Christus hebben herdacht, is het een aantal weken stil rond het werk van Christus op aarde. In de preek van komende zondag wordt waarschijnlijk nog aandacht besteed aan de Emmaüsgangers of aan de ongelovige daden van de gelovige Thomas. Maar daarna verslapt de aandacht en wordt er een periode andere stof behandeld. We staan er eigenlijk nauwelijks bij stil dat Christus in deze periode aan velen is verschenen en dat Hij juist in deze periode heeft getoond dat Hij werkelijk uit het graf is verrezen.

Opdracht
Toch heeft Christus Zijn discipelen niet de opdracht gegeven om maar in een hoekje te gaan zitten en af te wachten. Nee, ze moesten verwachtend uitzien naar de komst van de Heilige Geest. De uitstorting van de Heilige Geest was nodig om als apostel in deze wereld te kunnen staan. Door deze uitstorting werden ze omgordt met kracht uit hoogte om hun dienst ten volle te kunnen verrichten.
In die periode tussen Hemelvaart en Pinksteren verzamelen de discipelen zich in een opperzaal ergens in Jeruzalem. Ze zitten daar niet te wenen, maar ze kijken uit naar de komst van die Geest die beloofd is. Ze verwachten die dag! En op welke wijze doen ze dat dan? Door eendrachtelijk te volharden in het uitzien en door eendrachtelijk te bidden.
Die opdracht geldt nog steeds: Verwacht en bidt! We moeten verwachtend uitzien naar de uitstorting van de Heilige Geest in ons hart. Wij moeten biddend uitzien naar Zijn komst in ons leven. Alleen op die wijze kunnen we werkelijk uitzien naar Pinksteren. Alleen in die weg kunnen we werkelijk deel krijgen aan Zijn Geest.

dinsdag 7 april 2009

Simul Iustus et Peccator

De gereformeerde gezindte belijdt voluit reformatorisch te zijn. Met deze belijdenis bedoelt ze dat ze wil staan in een geloofsleer die door de Reformatoren in de 16e eeuw een belangrijke rol hebben gespeeld. Deze geloofsleer neemt haar uitgangspunt in de rechtvaardiging van de goddeloze om niet.

Oud en nieuw
In tegenstelling tot de Roomse leer kan een gelovige niet heilig worden. Wanneer een zondaar door Gods Geest wordt aangeraakt, dan wordt deze zondaar vernieuwd, maar hij blijft tegelijk ook een zondaar. De zonde blijft dus leven in de mens. In de gereformeerde belijdenis wordt daarom wel gesproken van de oude en de nieuwe mens. De oude mens staat dan voor de zondige mens, terwijl de nieuwe mens het nieuwe leven vertegenwoordigd.

Spanningsveld
Het feit dat er een oude en een nieuwe mens in één persoon bestaan, ontstaat er een strijd. Terwijl de oude mens staat naar de zonde en de wereld, probeert de nieuwe mens die persoon te richten op God en op Zijn Koninkrijk. Het is een spanningsveld die duurt tot de laatste snik. Dan wordt namelijk de oude mens geheel overwonnen. De oude mens moet dan het graf in, terwijl de nieuwe mens in mag gaan in de eeuwige heerlijkheid.

Toch blijkt dat ook in onze gezindte het moeilijk is om dit spanningsveld te laten staan. Aan de ene kant wordt dan de nadruk gelegd op de zondigheid van de oude mens, terwijl aan de andere kant de heiligheid van de nieuwe mens wordt benadrukt. In de rechterflank van onze gezindte krijgt de zondigheid van de mens extra aandacht. Op deze manier wordt het leven van de nieuwe mens als het ware onder het tafelkleed geveegd en wordt elke manier van heilig leven de grond in geboord. Aan de linkerkant van onze gezindte zetten stichtingen en dergelijke zich volop in om de nieuwe mens te benadrukken. Daarbij wordt dan weinig tot geen recht gedaan aan de zondigheid die overblijft tot de laatste snik in het leven van een gelovige.

Gevaar
Wanneer we het ene aspect van het leven meer gaan benadrukken dan het andere gedeelte, dan doen we geen recht meer aan het simul iustus et peccator. Het ging Luther er namelijk in deze uitspraak om, te laten zien dat er gelijktijdig sprake is van een gerechtvaardigde en een zondaar. Luther heeft willen laten zien dat zowel er een oude mens als een nieuwe mens is in één persoon. En beide aspecten dienen daarbij evenveel aandacht te krijgen.

Als we niet vasthouden aan het gelijktijdige van rechtvaardig en zondaar, glijden we of ter linker- of ter rechterzijde van de weg af. Ter linkerzijde gaan we van de weg af, wanneer we de rechtvaardigheid benadrukken. Ter rechterzijde gaan we van de weg af, wanneer we de zondaar benadrukken.

dinsdag 31 maart 2009

Catechese voor jongeren

De catechese heeft in de afgelopen decennia steeds meer aan populariteit moeten inboeten. Hoewel er wel aandacht was voor nieuwe didactische vormen, bleek het niet mogelijk om door deze nieuwe vormen de catechese voor jongeren aantrekkelijker te maken. Enkele oorzaken hiervan zijn mijns inziens de snel veranderende cultuur (waar de kerk weinig tot niet op inspeelt) en de versterking van de kloof tussen jongeren en ouderen.

Vroeger
We moeten realistisch zijn. Ook in vroegere jaren was de catechese niet de meest geliefde agenda-afspraak voor jongeren. Jongeren kwamen naar catechese omdat ze van hun ouders moesten. En de ouders stuurden vaak jongeren naar catechese omdat dit nu eenmaal zo hoorde. Hiermee wil ik overigens niet zeggen dat er geen ouders waren die overtuigd waren van het belang van goede catechese.

Ordeproblematiek op catechese blijkt zo’n beetje van alle jaren te zijn. Wie het boekje Hanepoten van ds. J.T. Doornenbal leest, merkt dat hij ook in zijn jaren al diverse keren de ouders probeert aan te spreken op het gedrag van de jongeren. En veel predikanten en pastoraal medewerkers zitten heden ten dage met hetzelfde probleem. Een bijkomende oorzaak hiervan is waarschijnlijk ook de mondigheid die catechisanten ten toon spreiden.

Zelfreflectie
Het is belangrijk voor een catecheet om te reflecteren op zijn catechesemethode en zijn benadering van de jongeren. Is de methode die ik gebruik wel goed? Sluit de methode wel aan bij de belevingswereld van de jongeren of praat ik over de hoofden heen? Benader ik de jongeren uit liefde of benader ik ze eigenlijk als mensen die nodig iets bij moeten leren? Het zijn allemaal vragen die de catecheet zichzelf moet stellen wil hij het directe contact met de jongeren niet verliezen.

Wanneer het juist is dat de veranderende cultuur en de versterking van de kloof tussen jongeren de oorzaak zijn van de impopulariteit van de hedendaagse catechese, dan dient een catecheet er alles aan te doen om deze problematiek te overstijgen.

Cultuur
De veranderende cultuur geeft voor de catecheet aanknopingspunten om met jongeren in gesprek te gaan over de dingen die er werkelijk toe doen in het leven van een mens. Terwijl de cultuur veranderd hebben jongeren behoefte aan houvast in dit leven. Dit houvast kan een catecheet vanuit de Schrift de jongeren aanwijzen. Daarnaast dient een catecheet ook vanuit de Bijbel kaders aan te geven om als christen in deze veranderende cultuur te staan. Wat zijn bijvoorbeeld de mogelijkheden en onmogelijkheden van het leven in deze wereld? Het is daarvoor belangrijk dat de catecheet zich elke keer weer blijft verdiepen in de belevingswereld van de jongeren.

Kloof
De kloof tussen jongeren en ouderen is door de jaren heen gegroeid. Gerben Heitink laat in zijn boek Een kerk met karakter zien dat deze kloof ontstaan is doordat er meer aandacht voor het kind als kind kwam. Enerzijds is dit een positieve ontwikkeling, omdat er zo werkelijk aandacht is voor de specifieke problemen die jongeren kunnen hebben. Anderzijds moeten we beseffen dat hierdoor een kloof is gecreëerd tussen jongeren en volwassen. Deze kloof dient overbrugt te worden. Een belangrijke brug over deze kloof is de jongeren benaderen als mens. Dat betekent concreet dat de catecheet de jongeren niet alleen wat geloofsfeiten en dogma’s overdraagt, maar dat zij ook werkelijk verantwoordelijk worden gesteld voor het belijden van deze dogma’s. Het betekent dat een catecheet zijn catechisanten serieus neemt als mensen die op reis zijn naar de eeuwigheid. Alleen door die benadering is er sprake van een wezenlijke waardetoevoeging aan catechese.

maandag 23 maart 2009

Overdenking van Christus’ lijden en sterven

De gereformeerde gezindte en het kerkelijk jaar zijn twee onderwerpen die gemiddeld gesproken met elkaar op gespannen voet staan. We zijn uiteraard blij dat we Kerst, Pasen, Pinksteren en dergelijke kunnen gedenken, maar toch staan we er niet heel uitvoerig bij stil. We kennen wel een adventstijd, maar er is in deze adventstijd vaak weinig bezinning op de komst van Christus in het vlees. Met de passietijd is het al niet beter gesteld. Op de lijdenszondagen wordt er uiteraard wel lijdensstof behandeld, maar verder is er weinig aandacht voor het lijden en sterven van Christus.

Roomse mystiek
In de Roomse traditie speelt juist in de tijd waarin we nu leven de veertigdagentijd een belangrijke rol. Deze veertigdagentijd is bedoeld om stil te staan bij het lijden en sterven van de Heere Jezus. Niet alleen op de zondagen is daar aandacht voor, maar ook door de week komt men regelmatig bijeen om daarover na te denken. Op deze manier is het mogelijk om meerdere facetten van het lijden en sterven te overdenken.

De tijd kenmerkt zich door inkeer tot jezelf, bezinning en bidden. Door bij jezelf naar binnen te kijken, krijg je een indruk wat je als mens God hebt aangedaan. Overtreding van Zijn geboden heeft ervoor gezorgd dat Christus die Via Dolorosa moest gaan. In de bezinning worden de diverse kruiswegstaties overdacht, waarbij elke statie een onderdeel van het lijden afbeeldt. Muziek speelt in deze traditie nog een belangrijke rol, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Stabat Mater van Pergolesi. Een schitterend muziekstuk waarbij de luisteraar als het ware naast Maria – de moeder van Jezus – wordt geplaatst. Het bidden is gericht op de aanbidding van het werk van Christus en op het delen in het werk van Hem die het heeft uitgeroepen: Het is volbracht!

Reformatorisch?
De reformatie heeft ervoor gezorgd dat de liturgie in de protestantse kerken grondig verschilde van de Roomse eredienst. De liturgie werd van alle Roomse invloeden gezuiverd en werd teruggebracht tot de kern van het christelijke geloof: Gods Woord. Christus diende het middelpunt te zijn van de prediking. Mijns inziens een terechte koerswijziging! Maar juist hier heeft de bezinning op het lijden en sterven van Christus een belangrijke plaats. Bij het christelijke leven spreekt Calvijn over de verloochening van onszelf en het kruisdragen. Hoe zouden we dat ooit kunnen als we niet kijken naar Christus die ons daarin is voorgegaan?

Toch heeft er door de eeuwen heen zich een verandering voorgedaan. De aandacht is er nog wel voor Christus in de prediking, maar de bezinning rond het lijden en sterven is min of meer naar de achtergrond verdwenen. Met enig argwaan kijken we naar linksere protestantse gemeenten waar wel aandacht wordt besteed aan de veertigdagentijd. Vaak wordt daarbij nog een beroep gedaan op de bekende predikant van Sluis, Jacobus Koelman. Deze predikant zette zich af tegen het strikt houden van het kerkelijk jaar. En de gevolgen van deze gedachtegang zijn in Zeeland op veel plaatsen nog steeds zichtbaar.

Mijns inziens is het beroep op deze predikant – en met hem vele anderen – een niet terecht beroep. Juist deze predikanten van de Nadere Reformatie hadden namelijk wel veel aandacht voor de overdenking van Christus lijden. Dat komt tot uitdrukking in de geschriften die ze uitgaven en in de preken die ze hielden. Nog belangrijker misschien komt het wel tot uitdrukking in hun gedichten. Het lijden en sterven van Christus was voor deze predikanten een zaak die dagelijks overdacht behoorde te worden.

Het zou een zegen zijn wanneer we in de gereformeerde gezindte daarom weer een hernieuwde aandacht kregen voor het werk van Christus. Hij is die weg gegaan van Gethsèmané naar Golgotha. Hij is geslagen, bespot en beschimpt om onze zonden. Zou juist die overdenking een mens niet tot inkeer moeten brengen? Zouden we dan niet met Revius uitroepen:

’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten,
Noch die verraderlijk U togen voor ’t gericht,
Noch die versmadelijk U spogen in ’t gezicht.
Noch die U knevelden en stieten u vol puisten.

’t En zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten
De rietstok hebben of de hamer opgelicht,
Of het vervloekte hout op Golgotha gesticht
Of over Uwen rok t’ saam dobbelden en tuisten.

Ik ben ‘t, o Heer, ik ben ’t die U dit heb gedaan
Ik ben de zware boom die U had overlaân.
Ik ben de taaie streng daarmee Gij gingt gebonden.

De nagel, en de speer, de gesel die U sloeg.
De bloedbedropen kroon die Uwen schedel droeg.
Want dit is al geschied, eilaas, om mijne zonden.

dinsdag 17 maart 2009

Een nieuw reveil

Eerder deze maand viel een nieuwsbrief van de Stichting Ichtusontmoeting in mijn digitale postbus. In deze nieuwsbrief werd de lezer ervan op de hoogte gesteld dat uit deze stichting, die nog niet lang geleden was opgericht, de stekker werd getrokken door organisatorische redenen. Deze stap verbaasd mij in zeker zin niets, want Nederland is inmiddels verzadigd met stichtingen en organisaties die de opwekking in Nederland proberen te bevorderen. Het doet mij in zekere zin dan ook goed om te vernemen dat de bestuursleden van deze stichting dat in hebben gezien en dat ook toe durven te geven.

Ze hebben gelijk…
Één ding moet aan de meeste van dit soort organisaties worden toegegeven, namelijk dat er in Nederland een schrijnend gebrek aan heiligheid is. In het bijzonder geldt dat wel voor het deel van Nederland dat zich reformatorisch noemt. In de gereformeerde gezindte is op dit moment een bepaalde gezapigheid zichtbaar, waardoor een heilig leven coram Deo niet meer wordt beoefend.

Daar komt dan nog eens bij dat deze groepering steeds meer lijdt aan wereldgelijkvormigheid. In veel gevallen is er eigenlijk geen waterscheiding tussen de gelovigen en de wereld. De muziek die wij draaien is eigenlijk dezelfde als die van de wereld. Onze kleding doet niet onder voor de kleding van de wereld. En belangrijker: ons egoïstisch gedrag is niet te onderscheiden van het egoïsme van een wereldling.

We zullen ons daarom als gezindte moeten afvragen of wij op deze weg verder kunnen. Het gevaar hierbij is dat we blijven hangen in het collectieve denken. Wij als groep staan immers tegenover de wereld? Maar ligt hier niet juist het grote gevaar! Als gereformeerde groep houden we de leer zo rechtzinnig mogelijk, maar ondertussen ontspoort onze levenstrein doordat de ethiek met voeten wordt getreden. Doordat we als groep te geïsoleerd zijn, zijn we geneigd om ons als groep mee te laten slepen in het isolement dat vermengd is met invloeden vanuit de wereld.

…maar nu een oplossing
Het heilige leven ontbreekt dus in Nederland en in de wereld lijkt het wel steeds erger te gaan. Is het nog mogelijk dat daar een verandering in komt of zullen we straks als gereformeerde gezindte ondergaan. Ondergaan betekent in deze zin eigenlijk niets anders dan geheel opgaan in de wereld. Die kant lijkt het in ieder geval wel uit te gaan.

Toch is er wel een oplossing mijns inziens. Een oplossing die door de Bijbel zelf aangereikt wordt. God is het Zelf die ons wijst op de weg naar een reveil in ons land. We lezen bijvoorbeeld in de profeten dat het volk tot zichzelf moet inkeren en zich moet bekeren van hun boze wegen. In stof en as moet het volk voor de HEERE neerknielen om op die manier het berouw te uiten over hun zonden en misdaden. Dat begint dan bij het individu die gaat inzien dat hij of zij persoonlijk verantwoordelijk is voor het onheil dat over het land is gekomen. Alleen in die weg is het ook mogelijk dat ons land weer een reveil beleefd.

Mijns inziens hebben alle organisaties die zich richten op een reveil dit punt over het hoofd gezien. Het gaat niet om de georganiseerde opwekkingen, maar om de individuele overtuiging dat we verloren liggen voor Gods aangezicht. Het punt dat er berouw dient te zijn over de individuele zonden is nog wel aanwezig, maar de gedachtesprong naar het collectief blijkt vaak maar mager aanwezig te zijn. Enig individualisme kan dergelijke organisaties niet worden ontzegd.

Individueel voor Gods aangezicht onze schuld belijden voor de zonden van land en volk is een belangrijke element voor een nieuw reveil. God is een God die gebeden wil worden om opwekking en herleving. We moeten dan wel tot Hem gaan in het vaste vertrouwen dat Hij werkelijk onze schuld wil vergeven. Bij ons is niets meer en al onze inspanningen lopen dood. Maar bij Hem is verwachting, omdat Hij dood en graf heeft overwonnen!

woensdag 11 maart 2009

Psalmen zingen

Een belangrijk onderdeel van de liturgie in de eredienst is het gezamenlijk zingen van de gemeente. Samen zingen geeft namelijk uitdrukking aan de verbondenheid die de zangers onderling hebben. Het samenbindende element is bij het zingen de inhoud van de liederen.

Verschuivingen
In de vroegchristelijke kerk was er al aandacht voor het gezamenlijk zingen in de eredienst. Op zich is dat opmerkelijk, want we lezen niet dat er in de synagoge ook gezongen werd. Van de tempelzang is ons uiteraard wel het één en ander bekend. De traditie van de samenzang in de vroegchristelijke kerk grijpt dan ook allereerst terug op de eredienst in de tempel.

Door de eeuwen heen heeft in de kerk een verschuiving plaatsgevonden. De samenzang werd in de Middeleeuwen vervangen door de koorzang. Op deze manier werd de gemeente steeds meer monddood gemaakt. Deze koorzang vond in principe alleen in de taal van de kerk – het Latijn – plaats, zodat de gemeente op een gegeven moment ook niet meer begreep wat er gezongen werd. De gemeente was niet meer betrokken bij het zingen en kon dus ook niet van harte instemmen met dit zingen.

Bij de Reformatie hebben de reformatoren ervoor gepleit om de samenzang weer tot onderdeel te maken van de liturgie. Daar werd op verschillende manieren mee omgegaan. Bij Luther was er namelijk wel ruimte voor het zingen van gezangen, terwijl Calvijn zich wilde beperken tot alleen de psalmen. In de calvinistisch getinte erediensten in Nederland is het daarom ook nog sterk de gewoonte om voornamelijk psalmen te zingen. Het zingen van gezangen in andere kerkgenootschappen kan dus niet teruggevoerd worden op Calvijn, maar moet vanuit andere tradities worden onderbouwd.

Omdat er nog geen enkele psalm in de volkstaal beschikbaar was, ging Calvijn in Straatsburg aan de slag om een zingbare vertaling van de grond te krijgen. Al snel kwam hij er achter dat hij niet de dichter bij uitstek was en liet hij dit werk verder over aan Clément Marot. Deze dichter zorgde ervoor dat er een vertaling kwam van de psalmen. Na veel oefening was het zelfs prettig om deze samenzang aan te horen, zo weten we uit een brief die een Nederlander vanuit Straatsburg aan zijn thuisadres schreef.

Verschillende berijmingen
Calvijn stond een berijming voor van alle 150 psalmen. Allen waren ze nuttig voor het volk om te zingen, want elke psalm gaf iets weer van de geloofsbeleving van een gelovige. In Nederland heeft men deze gedachte overgenomen en hebben diverse mensen zich ingezet om een goede psalmberijming te maken. Enkele namen daarvan zijn bijvoorbeeld Marnix van St. Aldegonde en Petrus Datheen. Zij hebben met veel moeite een complete psalmberijming proberen te verzorgen die ook gezongen kon worden op de Geneefse melodieën van Goudimel.

In de 18e eeuw waren veel mensen ervan overtuigd dat de alom ingevoerde berijming van Datheen niet de meest geschikte berijming was. Veel woorden werden niet meer begrepen en een aantal predikanten hebben daarom besloten om een nieuwe psalmberijming te verzorgen. Deze psalmberijming is onder ons bekend als de berijming van 1773, waarbij uit een drietal bestaande psalmbundels een nieuwe psalmberijming is samengesteld.

De invoering van deze psalmberijming heeft veel voeten in de aarde gehad. Het loslaten van een oude berijming is niet zo gemakkelijk, terwijl de nieuwe berijming ook nog eens de verlichte gedachten van die tijd ademde. Vooral in Friesland en de vissersplaatsen is er behoorlijk strijd geweest (bijvoorbeeld in Maassluis). Toch hadden de samenstellers van deze berijming (u kunt ze vinden voorin uw psalmboek) niet hun oog gericht op invoering van nieuwigheden, maar waren ze gericht op de verstaanbaarheid van de inhoud. De voorzitter van deze commissie was dan ook van mening dat deze berijming tijdelijk zou zijn, omdat elke tijd zijn eigen berijming nodig had.

Nieuwe berijming
Nu is het niet ondenkbaar dat, nadat de Herziene Statenvertaling het licht heeft gezien, er ook stemmen zullen opgaan voor een nieuwe psalmberijming. De berijming van 1773 is immers niet van deze tijd en heeft zulke verlichte elementen als ‘opperwezen’ en ‘deugden’ in zich. En waarschijnlijk zit er iets in om deze berijming te vervangen door een Bijbelgetrouwere berijming.

Een voorwaarde voor de nieuwe berijming zou moeten zijn dat ze zo dicht mogelijk bij de grondtaal blijft. Als uitgangspunt van de berijming zou ik dan ook liever de Statenvertaling gebruiken dan de Herziene Statenvertaling. Enerzijds omdat deze laatste nog niet breed wordt gedragen in de gereformeerde gezindte en anderzijds omdat zij soms ook iets te vrij vertaald naar mijn mening.

In enkele kerken in Engeland en Schotland wordt gebruik gemaakt van de metrical psalms. Bij deze berijming is er niet gekeken naar rijm, maar is eigenlijk alleen gekeken hoe de tekst zo gemakkelijk mogelijk te zingen is. Wanneer we terug willen naar een psalmberijming die zo dicht mogelijk aansluit bij de grondtekst, zouden we moeten overwegen om iets dergelijks in het Nederlands op te zetten. Het voordeel hiervan is dat we naar een rijke schakering aan melodieën kunnen voor elke psalm, zodat we niet de standaardmelodie elke keer zingen bij dezelfde psalm.

vrijdag 6 maart 2009

Een antwoord aan Antoine Bodar

Afgelopen dinsdag betoogde Antoine Bodar in Nijmegen dat de orthodoxe protestanten terug dienen te keren naar de Rooms-katholieke kerk. De weg terug is volgens hem geplaveid en de deuren van de Romana staan wijd open. Toch is de drempel voor protestanten hoger dan verwacht. Allereerst ontbreekt er namelijk op dit moment een gemeenschappelijke basis. Daarnaast moeten een aantal hobbels van beide kanten worden geslecht, wil de eenheid hersteld worden. Voor beide zijden wil ik een tweetal drempels noemen – hoewel er uiteraard meerdere genoemd kunnen worden – die heroverwogen moeten worden.

Basis voor eenheid
Voor zowel de Rooms-katholieke kerk als voor de protestanten is het Woord van God een belangrijk uitgangspunt van handelen. Voor de protestanten is dit Woord het enige uitgangspunt, terwijl de Rooms-katholieke kerk liever de traditie ook bij haar handelen betrekt. Hiermee ontken ik niet dat de traditie een belangrijke plaats inneemt bij de protestanten.

Om een basis voor eenheid te leggen, dienen we van beide kanten onze kaarten eerlijk op tafel te leggen. Onze wederzijdse vooronderstellingen en gedachten dienen helder te worden geformuleerd en bespreekbaar gemaakt te worden. Toch is het belangrijk om na dit gesprek te komen tot één uitgangspunt voor het gesprek, want anders zal het gesprek elke keer uitlopen op een mislukking. Dat heeft de geschiedenis wel bewezen.

De basis voor de eenheid voor christenen is het Woord van God. Dit Woord wordt aan beide kanten aanvaard als het spreken van God tot mensen. Wanneer dit Woord opengaat en eerlijk wordt gelezen, is er een basis die zal moeten leiden tot eenheid.

Van protestantse zijde
Wij als orthodoxe protestanten zijn vaak geneigd om de Rooms-katholieke leer bij voorbaat af te doen als ketters. De enige basis voor deze conclusie is de Heidelberger Catechismus die de mis verwerpt (H.C. Zondag 30). Een verdere verdieping in de Rooms-katholieke leer is er vaak niet bij. Om het gesprek met de Romana eerlijk aan te gaan, dienen we ons vooraf te verdiepen in haar leer. Uiteraard dient andersom ook te gebeuren, maar voor ons als protestanten is het nog wel belangrijker. Deze verdieping in de leer brengt ons terug bij de wortels van de scheiding en geeft de mogelijkheid tot een open gesprek.

Bodar gaf in zijn referaat aan dat er in protestantse kring weinig aandacht is voor de ecclesiologie. De plaats van de kerk in orthodox protestantse kringen gaat vaak niet verder dan het besef dat we in een bepaald gebouw samen komen. We scheiden op deze manier de zichtbare kerk van de onzichtbare kerk, terwijl de reformatoren hierbij niet verder wilden gaan dan een onderscheiding. Een nadere bezinning op de functie en betekenis van de kerk brengt ons waarschijnlijk dichter bij de ecclesiologische ideeën van de Rooms-katholieke kerk. Dit kan een nieuwe aanzet zijn tot toenadering.

Van katholieke zijde
In de Rooms-katholieke leer is er altijd een grote plaats ingeruimd voor de sacramenten. Hoewel er waardering op te brengen is voor de hoge sacramentsopvatting – in orthodox protestantse kringen is hier sprake van een hiaat – verschuift op deze manier wel de aandacht van het Woord naar het sacrament. Rooms-katholieken zouden moeten overwegen wat nu het belangrijkste is. Is dat het Woord of zijn dat de sacramenten. Paulus schrijft in zijn brief aan Rome (!) dat het geloof uit het gehoor is en het gehoor door het Woord van God (Rom. 10). Paulus doelt hier stellig op het gepredikte Woord, waar hij in dat hoofdstuk al eerder aan refereert. De hernieuwde aandacht voor het Woord zou een stap richting de kerk van de Reformatie zijn.

De concilies nemen een belangrijke plaats in de traditie van de Rooms-katholieke kerk. De achterliggende gedachte daarbij is dat de Heilige Geest door deze concilies heeft gesproken. Het is dan ook onmogelijk om de besluiten van deze concilies op te geven. De Rooms-katholieke kerk maakt het zichzelf hierdoor ontzettend moeilijk, omdat er geen reflectie mogelijk is op het verleden. Het gevolg hiervan is dat ze in een soort dwangbuis terecht komt die steeds nauwer wordt. Hierdoor is het niet meer mogelijk om het Woord van God als uitgangspunt te nemen, maar wordt het Woord van God dwangmatig geïnterpreteerd door de bril van de vele concilies die er zijn geweest. De Rooms-katholieke kerk dient zich er daarom op te bezinnen in hoeverre dat concilies werkelijk onfeilbaar zijn. Wanneer de erkenning komt dat de concilies ook fouten hebben gemaakt, is er een nieuwe weg geopend om met de orthodox protestanten in gesprek te gaan.

donderdag 26 februari 2009

Zorg voor elkaar

Een misverstand
Pastoraat is voor de meeste mensen een term die direct verbonden wordt aan de professionele, pastorale zorg die een predikant verleend aan mensen uit een gemeente. En velen laten deze zorg dan ook maar het liefst over aan de predikant of aan de kerkenraad.
Toch is hier sprake van een misverstand. Het begrip professioneel wordt in de volksmond dan als kernwoord gezien voor het pastoraat, terwijl het allereerst behoort te gaan om de pastorale zorg. Zorg is een kernwoord dat het omzien naar de ander in zich meedraagt.

Verantwoordelijkheid
Wie de Van Dale nakijkt op het lemma pastoraal, komt erachter dat dit verbonden wordt aan zorg voor de ziel. Bij het pastoraat is dat een belangrijke notie die we nooit uit het oog mogen verliezen. Het dient elke keer te gaan om de cura anima. We moeten daarbij heel goed bedenken dat de ziel het diepste bestaan is van de mens en eigenlijk alle andere onderdelen van het lichaam insluit.
Wanneer het om de zorg voor de ziel gaat, dan is het van belang te beseffen dat hier een grote verantwoordelijkheid aan is verbonden. De zorg voor de ziel heeft namelijk niet alleen te maken met het hier en nu, maar strekt zich uit over de grenzen van leven en dood heen. De zorg voor de ziel dient gericht te zijn op vraag en antwoord 1 van de Heidelberger Catechismus, namelijk de troost in leven en sterven. Vanuit dat perspectief pastoraat bedrijven moet mijns inziens leiden tot een besef van de enorme verantwoordelijkheid die daarmee samen hangt. Deze verantwoordelijkheid is er namelijk niet tegenover de medemens, maar bovenal tegenover God.

Inhoud
In het pastoraat kunnen diverse onderwerpen naar voren komen. Dit kan varieëren van huwelijksproblemen tot vragen met betrekking tot de carriëre en van vragen over het christelijk geloof tot worstelingen van de ziel. Voor al deze onderwerpen moet ruimte zijn binnen het pastorale gesprek.
Geestelijke, psychische en lichamelijke noden zijn vaak op een vernuftige wijze met elkaar verbonden. Wanneer een mens lichamelijk veel lijdt, bestaat de mogelijkheid dat de geestelijke nood minder aandacht krijgt. Doordat ziel, geest en lichaam deze verbinding kennen, is het legitiem om in een pastoraal gesprek alle drie onderdelen erbij te betrekken. Om door te dringen tot de ziel is het juist van belang om als eerste de zorgen rond lichaam en geest weg proberen te nemen.
Wanneer de ziel van de geest en het lichaam worden gescheiden, bestaat het gevaar dat we de ideeën van Descartes weer binnen halen. Descartes stelde namelijk dat lichaam en ziel van elkaar gescheiden zijn. Dit dualisme heeft desastreuze gevolgen gehad in onze samenleving, omdat de nadruk kwam te liggen op het lichamelijke. Door in de pastorale ontmoeting ziel, geest en lichaam samen te voegen - zonder de onderscheiding lost te laten - is het mogelijk om pastoraat te verlenen aan de gehele mens. In deze holistische benadering is de kans groter om door te kunnen stoten tot het diepste, namelijk de ziel.
Pastoraat is in vroegere eeuwen wel eens omschreven als de Woordverkondiging aan de enkeling. Deze omschrijving dient mijns inziens niet losgelaten te worden. Hoewel we oog moeten hebben voor de noden van de gehele mens, dient uiteindelijk het pastoraat gericht te zijn op de zorg voor de ziel. Ieder mens heeft - bewust of onbewust - zielsnood, doordat ieder mens een gevallen schepsel is. Het enige middel om deze nood te ledigen is te vinden bij God.
Juist in het Woord spreekt God tot mensen. In dat Woord maakt Hij bekend wie Hij wil zijn voor zondaren. Dit geneesmiddel dient daarom ieder mens te worden voorgehouden, omdat daarin redding is te vinden. Dit Woord heeft een zeggingskracht die elk mensenwoord en elke therapeutische behandeling overstijgt. Dat Woord van God dient daarom een centrale plaats in te nemen in de pastorale ontmoeting.

Omzien naar elkaar
In onze individualistische cultuur zijn we niet meer gewend om naar elkaar om te kijken. Zelfs onze reformatorische kerken worden meegesleept door dit individualisme. Er wordt door de kerken te weinig verzet aantekend tegen dit individualisme. Men laat zich meedeinen op de golven van de tijd. De houding we zien wel waar het schip strand lijkt soms zelfs heel nadrukkelijk aanwezig te zijn.
Het is opvallend dat juist in de christelijke gemeenschap dit individualisme ook hoogtij viert. De Bijbel - die in deze gemeenschap zo'n centrale plaats heeft - leert namelijk elke keer dat de liefde tot onze medemens een belangrijk onderdeel is van het christelijke leven. Jezus leert ons dat we God moeten liefhebben boven alles en de naaste als onszelf. Het is niet een vrijblijvende keuze die een christen kan maken, maar het is een gebod dat Jezus daar geeft. Een gebod dat gehoorzaamheid vraagt.
De liefde van Christus zou ons moeten uitdrijven om het individualisme aan de kant te zetten en meer oog te krijgen voor onze naaste. Juist christenen kunnen zich onderscheiden van de wereld door wel om te zien naar de naaste. Deze liefde zal dan als een liefelijke geur onze omgeving doortrekken.
De pastorale zorg voor onze omgeving dient daarom juist in de christelijke gemeenschap een centrale plaats in te nemen. Het gaat dan niet direct om de professionele pastorale zorg, maar juist ook om het pastorale gesprek in de individuele ontmoeting. Dit kan door naar iemands lichamelijke noden te vragen, maar ook door door te vragen naar de diepere noden van de ziel. Doordat elk christen het Woord binnen handbereik heeft, is deze pastorale hulp door ieder christen te verlenen.

maandag 23 februari 2009

Materialisme in de gereformeerde gezindte

Inleiding
Grote huizen, dure auto’s en merkkleding. Zonder te willen generaliseren kunnen we stellen dat deze opsomming kenmerkend is voor de gereformeerde gezindte. Het zijn zelfs kenmerken die buiten onze kringen als typerend worden aangegeven voor onze gezindte. Diverse vragen komen bij mij boven als ik een dergelijke typering hoor. Is deze typering juist? En hoe komen we dan aan deze typering? Bovenal komt de vraag naar boven: Is het een typering die ons mag typeren? Hiermee bedoel ik of het een typering is die overeenstemt met het handelen naar Gods Woord. En wat zijn de grenzen voor het gebruik van het aardse goed?

Term
Voor een heldere uiteenzetting van het onderwerp materialisme is het allereerst noodzakelijk om een definitie te geven van het begrip zelf. Uit het woord blijkt al dat het gaat om materiaal. Het Kramers woordenboek onderscheidt een aantal definities. De eerste definitie is dat materialisme leert dat stof het enige werkelijke bestaande is. De geest is daarbij dan een werking van het stoffelijke. Het aardse stof staat dan op de eerste en de laatste plaats, terwijl het geestelijke er niet toe doet. Filosofisch gezien bestaat er dan geen metafysische wereld of is deze onderworpen aan de fysische wereld. De ander definitie omschrijft materialisme als de stoffelijke of laag-bij-de-grondse gezindheid. Deze gezindheid zoekt alléén voldoening in het tastbare. In deze laatste definitie wordt niet zozeer de scheiding tussen het spirituele en het materiele aangegeven, maar wordt juist het doel van materialisme aangegeven. Bij het lezen van deze blog is het nodig om beide definities voor ogen te houden. De eerste om voor ogen te houden wat uit het materialisme opkomt en de tweede om het doel aan te geven van materialisme. Tussen deze twee definities zit dus eigenlijk een wisselwerking; hoe materialisme tot de mens komt en hoe materialisme van de mens uitgaat. Maar ervaren wij deze wisselwerking ook als zodanig? Niemand zal mijns inziens ontkennen dat de eerste definitie waar is. Het gaat daar namelijk om een theoretische leer die niemand kan ontkennen en die tot ons komt. Daarnaast is het een verschijnsel die we om ons heen kunnen zien. De tweede definitie - die het doel dus aangeeft - wordt problematischer. Want daar ligt het gevoelige punt wat ons raakt. Maken wij ons als gereformeerde gezindte schuldig aan deze tweede definitie?

Verschuiving
Materialisme in de breedste zin van het woord is iets van alle tijden. Toch wil dat niet zeggen dat het goed te keuren is. Ik zal daar later in dit artikel op terug te komen. Eerst wil ik kijken hoe het materialisme zich in onze gezindte heeft ontwikkelt. Voor een tijdsbepaling van het ontstaan van de huidige gereformeerde gezindte moeten we terug naar de jaren ’60 van de vorige eeuw. De verzuiling is compleet en ook de protestanten hebben zich verenigt. De saamhorigheid binnen de zuil is groot. Het gehele leven speelt zich dan ook af binnen deze zuil. De gereformeerde gezindte is een onderdeel van deze protestantse zuil. Terwijl eind jaren ’60 en begin jaren ’70 de zuilen beginnen af te brokkelen, probeert het bevindelijke deel van de gereformeerde gezindte de protestantse zuil in stand te houden. Met uiteindelijk een goed resultaat: de reformatorische zuil. In 1971 krijgt deze ‘bevindelijke zuil’ haar eigen dagblad in de vorm van het Reformatorisch Dagblad. Al eerder ontwikkelde in de linkerflank van deze zuil zich een omroep, de Evangelische Omroep. Diverse reformatorische scholen schieten als paddestoelen uit de lucht. Dit geldt niet alleen voor het basisonderwijs, maar ook voor het voortgezet onderwijs en zelfs voor het beroepsonderwijs. Dit alles had een zeker doel: Een leefomgeving te creëren waarin men kon leven tot eer van God zonder de directe invloed van de buitenwereld te voelen. Daarnaast werd men toegerust om als waar christen binnen de gehele wereld te functioneren. Zeer loffelijke doelen!
De tijden stonden niet stil en de ontwikkelingen gingen door. Bedrijven van reformatorische signatuur werden opgericht. Diverse reformatorische beurzen op allerlei vlak werden georganiseerd. Alles wat een zuil nodig had om een zuil te zijn was aanwezig. We voelden ons veilig binnen deze zuil. Één met elkaar en afgeschermd van de wereld. Tenminste…dat dachten we. Want ondanks het vasthouden aan de gereformeerde uitgangspunten is de invloed van de wereld ook doorgedrongen in onze zuil. Misschien kunnen we beter zeggen dat deze invloed er altijd al geweest is, maar juist in de laatste jaren steeds meer opspeelt. De commercialisering vindt ook in onze gezindte plaats. Als we alleen al letten op de vele advertenties in diverse bladen. Als we letten op de gerichtheid naar mode en lifestyle. Als we letten op de beurzen die worden georganiseerd. Er is geen onderscheid met de wereld! Of toch… Moeten we het onderscheid misschien zoeken in de ‘refosaus’ die over deze ontwikkelingen wordt gedaan? Onder die ‘refosaus’ versta ik dan dat het alles overgoten wordt met een gereformeerd tintje. Neem bijvoorbeeld de psalmen die je uit de stands tegemoet galmen. Is dat misschien de meerwaarde van ons materialisme? In ieder geval moeten we constateren dat we het loffelijke doel waartoe deze ontwikkeling op gang is gezet voorbij zijn geschoten.

Bijbel vs. materialisme
In de Bijbel komen we ook reeds het materialisme tegen. Diverse voorbeelden daarvan worden ons getoond door de geschiedenis heen. Neem bijvoorbeeld de farao’s van Egypte en de koningen van Babel die gericht waren op geld en goed. Toch verdienen deze voorbeelden uit de Bijbel geen navolging. Met een tweetal voorbeelden wil ik dat proberen duidelijk te maken. Als eerste wil ik wijzen op wat de Heere Jezus zegt tot de rijke dwaas die tot Hem komt [Lukas 12:13-21]. Uit de gelijkenis die de Heere Jezus dan uitspreekt blijkt dat het vergaren van aardse goederen heel dwaas is. Het leven is namelijk maar kort. En als je dan in dit korte leven alleen maar gericht bent op het aardse goed en niet rijk bent in God, dan ben je eigenlijk ontzaggelijk arm. Hetzelfde blijkt uit de geschiedenis van rijke jongeling die tot de Heere Jezus komt en vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven. De Heere Jezus antwoord hem dan dat hij alles moet verkopen wat hij heeft en dat aan de armen geven. Daarna moet hij Hem volgen.
In de eerste brief van Johannes vinden we ook een aanwijzing hoe we om moeten gaan met het aardse goed. Johannes zegt dan: ‘Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is’ [1 Joh. 3:15a]. En dat zegt Johannes niet zonder reden. Hij zegt er namelijk iets bij: ‘Want de wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid’ [1 Joh. 3:17a]. De Bijbel houdt ons dus voor dat we niet gericht moeten zijn op het materiele. We moeten niet, zoals de definitie van materialisme aangeeft, gericht zijn op de bevrediging in het tastbare. We moeten ons juist richten op de toekomst. Op het Koninkrijk van God waarvan Jezus zegt: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld [Joh. 18:36]. Meer voorbeelden kunnen gegeven worden, maar het lijkt mij duidelijk dat de Bijbel niet positief spreekt over materialisme. De Bijbel houdt ons juist voor: Hier beneden is het niet.

Augustinus
In boek XV,7 van De Civitate Dei geeft Augustinus ons een handreiking voor het gebruik van aardse goederen. Hij schrijft daar dat goede mensen de wereld gebruiken om van God te kunnen genieten. De wereld staat dan ten dienste aan de eer van God. Of zoals we in de omschrijving van de term aangaven: het metafysische staat niet ten dienste aan de fysische wereld, maar de fysische juist aan het metafysische wereld. Augustinus staat daarmee duidelijk in de bijbelse lijn. Als ons gebruik van de wereld niet tot eer van God is dan moeten we constateren dat het niet een juist gebruik is. Dan wordt het tegenovergestelde juist zichtbaar, namelijk dat de mensen Hem gaan gebruiken om van de wereld te genieten. Kunnen we misschien vanuit deze laatste groep mensen een vergelijking trekken met de huidige gereformeerde gezindte? Verschuilen wij ons als gezindte niet achter onze godsdienst als het om materialisme gaat? Dit is een ontwikkeling die zeer zorgwekkend is. Te meer daar op het misbruiken van die hoogste Koning der koningen voor onze eigen doeleinden de grootste straf, de eeuwige dood, staat. Misschien vind je dit een wel erg scherpe vergelijking, maar we moeten eerlijk in deze dingen zijn.

Grenzen
In de wereld is het onderscheid tussen rijk en arm verschrikkelijk groot. De miljardair kan baden in de weelde die hij heeft, terwijl de arme nog geen droog stuk brood kan betalen. Deze schrijnende tegenstelling komen we tegen in onze wereld. We beseffen allemaal wel dat een leven waarbij het geld over de balk wordt gesmeten niet samengaat met een christelijke leven. Het is daarom van het grootste belang om hier heel sterk op te letten. Waar geven wij ons geld aan uit? Besteden we het zo dat het ten goede komt aan de verbreiding van Gods koninkrijk of blijven we hangen in het aardse leven door het te besteden ten behoeve van eigen eer en roem. En daarbij wil ik erop wijzen dat deze laatste mogelijkheid ook heel godsdienstig ingevuld kan worden door veel boeken aan te schaffen op het gebied van theologie.
Dat betekent anderzijds weer niet dat je alleen maar op een houtje hoeft te knabbelen. Dat je nooit eens iets voor jezelf mag kopen. Die eis kan men nergens vinden. Wel is het mijns inziens goed om voor jezelf helder te hebben wat de verhoudingen zijn van je geldbesteding. Heb je bijvoorbeeld wel eens voor jezelf op een rijtje gezet wat je aan jezelf besteed en wat je zondags in de collectezak doet? De tienden die door de Joden in het oude Israël werd gehanteerd mag ons daarin wel tot voorbeeld zijn. Al zou het maar een tiende zijn van het geld wat je per maand overhoudt.

Reflectie

Hoe vast de pinnen bij onszelf in de grond zitten, kunnen we het beste zelf bepalen. Hiervoor is een kritisch zelfonderzoek in ons leven nodig. Als we dan door genade mogen weten dat we behoren tot die grote schare die niemand tellen kan dan zullen we moeten erkennen dat de pinnen van onze tent elke keer nog te diep in de grond zitten. Elke keer blijft er dan het gebed om meer zicht op Christus en een groter verlangen naar Zijn wederkomst. Maar als we niet behoren tot die grote schare dan kunnen we niet anders zeggen dat de pinnen van onze tenten diep, ja heel diep in de grond zitten. Dat is van nature namelijk ons bestaan. De hang naar het aardse is onze natuur geworden. Dat zagen we al in de Bijbel bij de geschiedenis van de rijke jongeling in Lukas 12. Van nature kunnen we dus niet eens anders dan materialistisch denken.
Uit de bovenstaande alinea is een maatstaf af te leiden, namelijk dat het geestelijke leven binnen onze gezindte afgelezen kan worden aan het materialistisch gedrag. Aangezien het denken in het materiële (bijna) onze hele gezindte doortrokken heeft, moeten we constateren dat het geestelijk gehalte erg laag is. Het materialisme is één van de belangrijkste oorzaken van onze geesteloosheid. Een grote zonde doen wij zo tegen een goede God. We halen onszelf door deze houding een oordeel op de hals. Nu is het opmerkelijk dat we dit vrij nuchter kunnen lezen en misschien zelfs nog maar instemmen.
Het is nog mogelijk om uit deze klauw van satan te ontsnappen. Ook deze dag is je nog gegeven om je bekeren. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls. De Heere heeft er geen lust in dat we verloren gaat. Ook voor materialisten geldt deze oproep. En dan niet alleen voor de materialist die beseft dat hij/zij toch wel een beetje materialistisch leeft, maar juist ook voor de grootste is er genade te vinden. Paulus zegt het zelf: Mij de grootste der zondaren is barmhartigheid geschiedt. Dan zal men met Asaf die 73e Psalm kunnen instemmen :

‘k Zal dan gedurig bij U zijn,
In al mijn noden, angst en pijn;
U al mijn liefde waardig schatten,
Wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten.
Gij zult mij leiden door Uw raad,
O God, mijn heil, mijn Toeverlaat,
En mij, hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.